In 1592 kwam Jan Huygen van Linschoten terug van een reis naar het Oosten, Door deze reis leerde iedereen de vaarroutes naar Azië. In 1595 ging Cornelis de Houtman (koopman) op reis naar Indië. Hij ging daarnaartoe met vier Hollandse zeilschepen, na twee jaar keerden er drie rijk beladen zeilschepen terug. Deze reis maakte duidelijk dat reizen naar Indië lonend waren. De jaren daarna werden meer reizen gemaakt met wisselend geluk. Deze reizen werden ondernomen door compagnieën. Een compagnie had een tijdelijk karakter, er werd geld bijeengebracht om een schip en een bemanning te bekostigen. Als de expeditie slaagde werden de teruggebrachte specerijen verhandeld, de bemanning werd ontslagen en de schepen werden verkocht. Als er winst was gemaakt kon er met de winst weer een nieuwe compagnie worden opgericht.
Door het succes van de compagnieën werd duidelijk dat er veel geld viel te verdienen met de handel in specerijen. Ook leerde men dat een expeditie naar Azië technisch mogelijk was. Aan de successen zat echter ook een keerzijde, Er ontstond een moordende concurrentie tussen Amsterdam en Zeeland en de prijzen voor specerijen daalden. Door de dalende prijzen werd het steeds minder rendabel om een expeditie te ondernemen. Het bestuur van de republiek besloot om in te grijpen. Raadspensionaris Johan van Oldebarnevelt en stadhouder Prins Maurits besloten om de koopmannen tot samenwerking te dwingen. In 1602 werd de V.O.C. opgericht, de Verenigde Oostindische Compagnie. De V.O.C.kreeg het alleenrecht (Octrooi) om expedities uit te rusten en om te handelen met Azië. Hierdoor was het probleem van onderlinge concurrentie opgelost. Ook kreeg de V.O.C. verregaande bevoegdheden zoals het sluiten van overeenkomsten, het bouwen van forten, het voeren van oorlogen en het installeren van lokale besturen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten