Coen stond net als Pieter Both een beleid voor om op agressieve wijze een monopolie te verwerven in de specerijenhandel in de Indische archipel. Om dat te bereiken voerde Coen oorlog tegen Europese rivalen en Indische vorsten. Door gebruik te maken van zijn grote doorzettingsvermogen, zijn organisatietalent en de nodige militaire bekwaamheden wist hij de basis te leggen voor de koloniale macht in het latere Nederlands-Indië.
Net als de Portugezen in Goa zag Coen als doel alle handel te centraliseren en via Batavia te laten verlopen. Hij pleitte bovendien voor een kolonisatiepolitiek van de veroverde gebieden, maar bleek weinig vertrouwen te hebben in de door de VOC geleverde kolonisten. Coen had bovendien een lage dunk van de inlandse bevolking en achtte harde maatregelen volstrekt op hun plaats.
Vervolgens beoogde hij de handel op het Keizerrijk China te monopoliseren door havens te bezetten die door Chinese schippers werden aangedaan en oorlog te voeren tegen Spanjaarden en Portugezen om hun aandeel in de lucratieve handel met het onbekende maar rijk geachte China af te buigen naar Batavia.
Zijn optreden is door historici verheerlijkt, maar ook verguisd. "Een tussenweg lijkt nauwelijks mogelijk. Geen compagniedienaar is zo onomwonden voor zijn mening uitgekomen"ook tegenover de bewindhebbers. De middelen, waarop Coen de basis voor de macht van de VOC in de Indische archipel wist te vestigen, waren al voor de onafhankelijkheid van Indonesië aan kritiek onderhevig. H.T. Colenbrander was in 1934 niet de eerste historicus die forse kritiek op Coen leverde. Al aan het einde van de 19e eeuw ontstond kritiek en Coen zou een niets ontziend man van geweld [zijn], die zeer lichtelijk tot harde en strenge maatregelen zijn toevlucht nam en in zijn streven om de baatzuchtige VOC tevreden te stellen, voor niets terugdeinsde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten